Twee mensen die verslaafd zijn aan alcohol, kunnen totaal verschillende symptomen hebben. Reinout Wiers werkt al decennia aan meer inzicht in hoe mensen verslaafd raken. “De basale vraagstukken fascineren me nog steeds, maar je wilt op zeker moment ook de behandeling verbeteren.” Hij verwacht dan ook veel van New Science of Mental Disorders (NSMD). “Ik denk dat de combinatie van de netwerkbenadering met gepersonaliseerde trainingen heel waardevol kan zijn voor de praktijk.”
Reinout Wiers is hoogleraar Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij ook ooit zijn proefschrift schreef over de verslavingsgevoeligheid van kinderen van alcoholisten. Na zijn PhD werkte hij tien jaar aan de Universiteit Maastricht. Een rode draad in zijn onderzoek zijn automatische processen, waarbij mensen als het ware buiten zichzelf om keuzes maken versus gecontroleerde processen, waarbij mensen bewust keuzes maken.
Wat betekent dat precies, ontwikkelingspsychopathologie?
“Het is in één woord wat mij al mijn hele leven fascineert: waarom ontwikkelt de ene persoon in een bepaalde situatie wel een psychische stoornis en de andere niet? Genetische factoren spelen een rol, maar ook omgeving. Ik heb me met name gericht op verslaving. We weten dat ADHD hiervoor een risicofactor is, maar ik onderzoek bijvoorbeeld ook angst in relatie tot verslaving, want veel mensen met een verslaving hebben ook last van angsten, of depressie. Hoe hangt dat samen? Willen we de behandelingen verbeteren, is het belangrijk de samenhang beter te begrijpen.”
Wat is de rol van ‘cognitieve controle’ bij verslaving, eveneens de naam van het team binnen NSMD dat jij leidt?
“Cognitieve controle is feitelijk het vermogen om je impulsen te controleren. Onze promovendus gaat kijken hoe we verschillende aspecten van cognitieve controle het beste kunnen meten en wat de relatie is tussen cognitieve controle en het ontwikkelen van psychische symptomen. Het lijkt namelijk bij uitstek een factor die bij veel psychische ziektebeelden een rol speelt, dat noemen we dan een ‘transdiagnostische factor’. In de ontwikkelingspsychologie wordt het, samen met vroeg trauma, gezien als een factor die een belangrijke voorspeller is voor latere problemen. Het wordt deels beïnvloed door genetische achtergrond, maar er zijn ook aanwijzingen dat je kinderen nog kunt leren hun cognitieve controle te versterken.”
Bij volwassenen is daar niet veel meer aan bij te sturen?
“Daar zijn we tot nu toe in wetenschappelijk onderzoek nog niet zo succesvol in, nee. We denken dat als je volwassenen met een verslaving of ander psychisch probleem wilt helpen hun impulsen te beheersen, je de training moet koppelen aan hun probleemgedrag. Zo zijn er verschillende trainingen die vallen onder de brede noemer Cognitive Bias Modification (CBM). De impulsen komen feitelijk voort uit irrationele gedachtegangen, wat we ‘cognitive bias’ noemen in de psychologie. CBM probeert via computertaken de controle over specifieke impulsen te versterken, bijvoorbeeld om een middel weer te nemen, terwijl je je had voorgenomen dat niet meer te doen. Dat meer contextuele trainen van cognitieve controle lijkt beter te werken dan algemene training.”
Hoe doe je dat dan?
“Ik heb bijvoorbeeld met collega’s een methode ontwikkeld om de neiging om te bewegen richting de alcohol te temperen bij alcoholisten. Met een training gebaseerd op de Approach Avoidance Test (AAT) kun je mensen trainen zich juist van alcohol af te keren. We hebben dat in grote groepen alcoholisten in Duitsland kunnen onderzoeken en het blijkt dat AAT naast de reguliere behandeling ongeveer 10% van de terugval een jaar later voorkomt. Dat is onlangs in een grote studie in Australië ook bevestigd. In beide landen is deze training nu in de officiële richtlijnen opgenomen als aangeraden toevoeging bij de behandeling van alcoholisme en dat helpt dus duizenden mensen per jaar om niet terug te vallen in hun alcoholverslaving.”
En hoe past de netwerkbenadering van NSMD bij dit soort onderzoek?
“We zoeken zelf ook naar hoe we onze trainingen meer kunnen afstemmen op individuele kenmerken van mensen. Mensen die te maken hebben met verslaving verschillen sterk van elkaar. In het psychiatrisch handboek DSM-5 zijn 11 criteria opgenomen voor verslaving. Voldoe je er aan twee, dan heb je een lichte verslaving, bij zes of meer is het ‘ernstig’. Maar net als bij andere psychische problemen waarop ons consortium zicht richt, kunnen twee mensen met een drugsverslaving totaal verschillende symptomen hebben. En vaak spelen er nog andere problemen, zoals depressie of angst; symptomen die met elkaar samenhangen in een netwerk en elkaar versterken of afremmen. Ik denk dat de combinatie van de netwerkbenadering en het personaliseren van trainingen veel kan betekenen voor de behandeling in de praktijk.”
Is het verbeteren van die praktijk, oftewel ‘valorisatie’, belangrijker voor je geworden naarmate je langer werkt als wetenschapper?
“Absoluut. Aanvankelijk wilde ik vooral begrijpen en nog steeds vind ik vragen als ‘is verslaving een hersenziekte of niet?’ heel interessant. En: ‘als dat zo is, welke consequenties heeft dat voor de behandeling?’ Maar mijn behoefte om echt iets bij te dragen aan de behandeling van verslaving, of het nu om verdovende middelen of games gaat, is ook steeds sterker. Daarom heb ik een paar jaar geleden de opleiding tot gedragstherapeut gevolgd. Ik miste de ervaring van het mensen zelf behandelen en ik wilde meer inzicht in hoe je trainingen maakt die goed aansluiten op bestaande therapieën. Op basis van die ervaring heb ik onlangs een nieuwe variant op Cognitive Bias Modification bedacht, waar veelbelovende eerste resultaten mee gevonden zijn bij vrijwilligers. Ik hoop die nieuwe variant, ABC-training nu ook bij klinische groepen te gaan testen. En die training is veel meer gepersonaliseerd, dus sluit ook goed aan bij de netwerkbenadering van psychopathologie. Ik denk niet dat ik deze zonder mijn ervaring als gedragstherapeut had kunnen ontwikkelen.”