Anne Roefs is al heel haar wetenschappelijke carrière geïnteresseerd in menselijk eetgedrag. Ze wil begrijpen wat er in het brein gebeurt en ook waarin mensen met overgewicht verschillen van mensen met een gezond BMI. Met als ultiem doel: mensen met obesitas beter helpen dan tot nu toe gebeurt. Sinds tien jaar richt ze haar onderzoek ook op de individuele kenmerken van mensen met en zonder eetproblemen. Roefs leidt binnen New Science of Mental Disorders (NSMD) het Team Network.
Anne Roefs en NSMD-consortiumleider Anita Jansen trekken wetenschappelijk al dik twintig jaar samen op. Jansen was haar promotor en wist haar tot twee keer toe te overtuigen haar fascinatie voor eetgedrag in de wetenschap te blijven voeden, en niet te kiezen voor een carrière bijvoorbeeld als kok in een goed restaurant. Inmiddels twijfelt de hoogleraar ‘Psychology and Neuroscience of Abnormal Eating’ geen moment meer over de beste plek voor haar nieuwsgierigheid en gedrevenheid: dat is de wetenschap. Ze leidt de onderzoeksgroep ‘Eetstoornissen en Obesitas’ aan de Universiteit Maastricht (oftewel het ‘Eetlab’), is bijna klaar met haar onderzoeksproject dat het idee onderuithaalt dat mensen met overgewicht een disfunctioneel beloningssysteem in hun brein hebben en heeft de subsidie-aanvraag voor haar volgende grote project al ingediend.
De uitdaging voor Team Netwerk
En daarnaast leidt ze dus het Team Netwerk binnen NSMD. Dit zwaartekrachtproject richt zich meer op de symptomen die de psychische stoornis vormen, dan het idee dat er één oorzaak is voor de stoornis. Symptomen zijn bijvoorbeeld slapeloosheid, minderwaardigheidsgevoelens, zucht naar verdoving of angstige gedachten. Het idee is dat deze symptomen elkaar beïnvloeden en versterken: ze vormen een netwerk. Het team van Roefs richt zich op het in kaart brengen van deze netwerken bij mensen met psychische aandoeningen, maar ook op het effect van behandelingen. Op welke aspecten van een netwerk richt je de behandeling het beste en is een behandeling afgestemd op het persoonlijke netwerk effectiever dan de huidige behandelwijze?
Roefs’ onderzoek tot nu toe in een nutshell
Haar eigen onderzoek tot nu toe wil bijdragen aan meer begrip van het eetgedrag van mensen. Wat zorgt ervoor dat mensen, ook al hebben ze de intentie om af te vallen, toch weer ongezond gaan eten of niet gaan sporten? Hoe verschilt dat tussen mensen en hoe kun je ingrijpen? Ze is bezig met de afronding van een grote studie naar het beloningssysteem in de hersenen. “In mijn promotieonderzoek weerlegde ik het idee al, dat mensen met overgewicht positiever reageren op hoogcalorisch eten, in vergelijking met mensen met een gezond gewicht.”
Daarna begon ze met fMRI-onderzoek, de techniek die ooit is ontworpen om te visualiseren welke hersengebieden actief zijn als mensen een bepaalde taak uitvoeren. Opnieuw bleek dat de populaire theorie, dat mensen met overgewicht (vergeleken met mensen met een gezond gewicht) een sterkere reactie in het beloningssysteem van het brein hebben als ze iets ongezonds zien, niet overeind bleef.
Ze kreeg een Vidi-beurs van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) om dit systematisch te gaan onderzoeken. “Het blijkt dat het mesocorticolimbisch systeem in de hersenen, waar eenvoudig gezegd onder andere eetprikkels verwerkt worden, hetzelfde reageert bij de aanblik van zowel lekkere als vieze dingen. Ook tussen mensen met en zonder overgewicht vonden we geen verschillen. Cruciaal was hoe we mensen naar eten lieten kijken als ze in de scanner lagen; als we ze lieten focussen op hoe lekker ze het eten vonden, was de hersenactiviteit in dit systeem veel sterker dan als we ze lieten focussen op de calorieën in het eten. Dit was hetzelfde voor mensen met en zonder overgewicht. De sterkte van hersenactivatie in dit systeem zegt dus waarschijnlijk iets over hoe saillant een stimulus is, maar niet of de stimulus positief of negatief is. Natuurlijk wordt in het brein wel gerepresenteerd of een stimulus positief of negatief is, en of deze hoog of laag calorisch is, maar dat zie je alleen in het multivoxel patroon van activatie, niet in de sterkte van de hersenactivatie.”
Het netwerk van mensen met overgewicht verschilt wel
Het heeft haar overtuiging alleen maar versterkt: je moet verder kijken dan het gemiddelde om het probleem van overgewicht echt te kunnen begrijpen. En daar komt de netwerkbenadering in beeld waar ook NSMD om draait. In 2011 begon Roefs al met de netwerkbenadering in een meer toepassingsgerichte studie: het ontwikkelen van een zelflerende online coach voor mensen met overgewicht. Daarvoor wilde ze eerst zicht krijgen op de momenten dat individuen het meeste risico liepen op overeten. “Mensen met en zonder overgewicht moesten 2 weken lang in een app, 8 keer per dag, vragen beantwoorden over hun emoties, activiteiten, omgeving, of ze gingen eten en wat dan enzovoort. Heel vergelijkbaar met wat we ook in NSMD gaan doen. Van al die data bouwden we een netwerkmodel en we zagen dat mensen met overgewicht veel meer netwerkpaden naar hoogcalorische consumptie hadden. Oftewel: ze hadden veel meer redenen tot overeten.”
Positief effect van ondersteuning op maat bij afvallen
Op basis van hun profiel en hun sterkste trigger voor overeten kregen mensen met overgewicht vervolgens online ondersteuning bij hun dieet. Naast online cognitieve gedragstherapie kreeg deze groep op de momenten in de dag dat ze mogelijk te veel zouden gaan eten, een bericht met een stimulerende boodschap die hen moest helpen de drang te weerstaan, gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. “We zagen dat mensen die deze ondersteuning kregen bij hun dieet evenveel afvielen als de mensen die het op eigen kracht deden, wat wellicht te verklaren is door de relatief korte periode dat de studie liep (6 weken). Maar de eerste groep ontwikkelde wel een gezonder netwerk. Er waren minder paden naar hoogcalorisch eten en we zagen minder geloof in disfunctionele cognities, zoals ‘ik heb zo hard gewerkt, ik heb die chocola verdiend.’ Ook een jaar later nog.”
De vragenlijst voor 600 patiënten is bijna klaar
Voor NSMD laat Roefs haar focus op obesitas even los. Op het moment van het interview is ze druk bezig, samen met promovendus Alberto Jover Martínez en medebegeleiders Lotte Lemmens en Eiko Fried, de ‘mappingstudie’ op te zetten; de eerste grote fase van NSMD. Voordat ze begin 2022 600 patiënten, verdeeld over tien verschillende psychische diagnoses (van depressie tot een angststoornis of verslaving), willen gaan bevragen op een vergelijkbare manier als hierboven beschreven, zijn er nog wat stappen te zetten. De vragenlijst nadert bijna zijn voltooiing. “Dat is best een flinke klus, om te bepalen welke vragen je 4 weken lang 8 keer per dag aan al die mensen gaat stellen.” Ecological Momentary Assesment wordt deze methode genoemd, afgekort EMA. “In zo’n EMA-set kun je het beste maximaal 30 vragen opnemen; uit onderzoek blijkt dat je echt niet meer kunt vragen van mensen. Maar sommige vragen zijn niet op iedereen van toepassing. Als ik je 8 keer per dag vraag naar de psychoses die je niet hebt, wordt dat vervelend.”
Hoe 600 patiënten te werven voor het onderzoek?
In het najaar van 2021 moeten 300 studenten in een pilotstudie de EMA-set gaan testen. Daarnaast komt er een ‘focusgroep’ van 5 patiënten die uitgebreider gevraagd wordt naar hun ervaringen met de app. Vervolgens zouden in januari 2022 de 600 patiënten moeten worden geselecteerd die hun diagnose hebben gekregen maar nog wachten op de behandeling. Vier weken lang moeten ze een aantal keren per dag de vragen in de app beantwoorden, op basis waarvan hun individuele netwerkstructuur afgeleid kan worden. “Hiervoor hebben we veel medewerking van GGZ-klinieken nodig. Sommigen hebben zich spontaan aangeboden toen ze hoorden van dit project. We hopen dat zij het voldoende onder de aandacht van patiënten gaan brengen. Verder hoeven ze ons alleen de diagnose te vertellen van de patiënt en vervolgens trainen we de deelnemers hoe ze de app moeten gebruiken. Op zo’n trainingsmiddag krijgen de deelnemers ook een gezicht bij de onderzoekers.”
Waarom het zo logisch is om psychische problemen individueel te bekijken
Wie Roefs hoort praten over een grote studie als deze, kan zich bijna niet voorstellen dat ze ooit iets anders had willen kiezen. “Ik ben gegrepen door de analytische, technische kant van dit zwaartekracht-project, met als doel een beter begrip en verbetering van de zorg. Het is ook zo logisch om op deze manier naar psychische aandoeningen te kijken. Verschillende stoornissen hebben dezelfde symptomen, en andersom, dus voor behandeling en begrip van mentale problemen is het logisch om meer gedetailleerd naar het individu te kijken. Als iemand met een depressie en iemand met een eetstoornis beiden een laag zelfbeeld hebben dat een prominente rol speelt in hun dagelijks leven, vraag je je af waarom zij een totaal andere behandeling zouden moeten krijgen.”
De technieken die gebruikt worden in behandelingen gaan misschien niet eens drastisch veranderen, als ze worden afgestemd op de individuele netwerken, denkt ze. “Goed werkende technieken, zoals die uit cognitieve gedragstherapie gaan echt niet verdwijnen. Je gaat ze misschien gerichter inzetten. Niet meer puur afgaand op een classificatie volgens het psychiatrisch handboek DSM-V. ‘Wat werkt voor wie?’ is een trend in de GGZ, daar sluit dit project bij aan.”